Dwangmedicatie

Dwangmedicatie

BC 20-052 11 oktober 2020

Uitspraak Wvggz klachtencommissie

 

Inzake : [klaagster]
Klachtnummer : BC20-052
Datum ontvangst klacht : 28 september 2020
Schorsingsverzoek : n.v.t.
Hoorzitting : 7 oktober 2020 (digitale conferentie Starleaf)
Datum beschikking : 12 oktober 2020 

 

 

Uitgenodigd voor hoorzitting en digitaal aanwezig

[klaagster] (klaagster)

[PVP] (PVP)

 

[verweerster] (verweerster)

 

[voorzitter] (jurist/voorzitter Wvggz klachtencommissie)

[lid 1] (psychiater)

[lid 2] (lid)

 

[ambtelijk secretaris] (ambtelijk secretaris Wvggz klachtencommissie)

 

Juridische status

Zorgmachtiging

 

Klachten

  1. Dwangmedicatie
  2. Ontbreken aanzeggingsbrief verplichte zorg

 

Procesverloop

De klachtencommissie heeft op 28 september 2020 van klager een klaagschrift ontvangen. Verweerster heeft de klacht en de uitnodiging voor de hoorzitting ontvangen op 29 september 2020.  De klachtencommissie heeft op 2 oktober het verweerschrift inclusief bijlagen ontvangen en deze zijn op 5 oktober doorgestuurd naar klager en PVP.

De hoorzitting op 7 oktober 2020 heeft plaatsgevonden middels videoconferentie. Bij die gelegenheid hebben alle partijen hun standpunt kunnen toelichten. De ambtelijk secretaris heeft klaagster, PVP en verweerder op 7 oktober schriftelijk geïnformeerd over het besluit van de klachtencommissie. Partijen is aan het einde van de hoorzitting medegedeeld dat zij op uiterlijk 12 oktober 2020 de schriftelijke beslissing van de klachtencommissie tegemoet kunnen zien.

 

De klachtencommissie heeft inzage gehad in de volgende stukken:

-           Klaagschrift;

-           Toelichting klacht door PVP d.d. 28 september 2020;

-           Verweerschrift;

-           beslissing VZ d.d. 21 juli 2020 (product 22);

-           rechtbank mondelinge uitspraak voortzetting CM 22 juli 2020;

-           beschikking voortzetting crisismaatregel d.d. 24 juli 2020;

-           kennisgeving dwang GD d.d. 24 juli 2020;

-           kennisgeving VZ d.d. 24 juli 2020 (product 23);

-           beslissing VZ d.d. 27 juli 2020 (product 22);

-           kennisgeving dwang GD 28 juli 2020;

-           kennisgeving VZ d.d. 28 juli 2020 (product 23);

-           zorgplan/behandelplan d.d. 5 augustus 2020;

-           medische verklaring d.d. 6 augustus 2020;

-           bevindingen (wnd.) GD 6 augustus 2020;

-           behandelplan d.d. 7 augustus 2020;

-           beschikking zorgmachtiging 17 augustus 2020;

-           beslissing VZ d.d. 28 augustus 2020 (product 22);

-           kennisgeving VZ d.d. 28 augustus 2020 (product 23);

-           decursus periode 10 september 2020 t/m 1 oktober 2020;

-           rapportage verpleegkundige 10 september 2020 t/m 1 oktober 2020;

-           zorgkaart.

 

Termijn

Het klaagschrift bevat een klacht als omschreven in artikel 10:3 Wvggz en heeft onder meer betrekking op een beslissing waarvan het gevolg nog actueel is. De klachtencommissie is om die reden gehouden binnen twee weken na ontvangst van het klachtenformulier een schriftelijke en gemotiveerde beslissing te nemen. Deze termijn loopt af op 12 oktober 2020.

 

Feiten

-           De rechtbank Gelderland heeft op 24 juli 2020 een beschikking voortzetting crisismaatregel afgegeven. Op 17 augustus 2020 is een zorgmachtiging verleend inhoudende het verlenen van verplichte zorg ten aanzien van klager voor de duur van maximaal 6 maanden, geldend tot en met 18 februari 2021.

-           De verplichte zorg ziet op:

  1. Het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van de stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  2. het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  3. insluiten;
  4. beperken van de bewegingsvrijheid;
  5. opnemen in een accommodatie.

 

Standpunten van partijen

Tijdens de toelichting zegt klaagster dat ze, in tegenstelling tot de opmerkingen hierover in de stukken, wel haar medicatie inneemt. Ze is het niet eens met de diagnose schizofrenie. Ze heeft somatische klachten, geen psychische beperkingen. De voorzitter merkt op dat klaagster geen toestemming heeft gegeven voor inzage in het medisch dossier op het klachtenformulier. Ter zitting geeft klaagster hiervoor alsnog toestemming.

De klacht over verkrachting zal niet behandeld worden door de klachtencommissie omdat zij hiervoor niet bevoegd is. PVP kan klaagster ondersteunen bij het verder brengen van de klacht onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.

Klaagster heeft ook een klacht ingediend over het feit dat ze geen aanzeggingsbrief over de dwangmedicatie heeft ontvangen. PVP vult aan dat zij in het dossier heeft gezien dat deze brief wel is  aangemaakt en er is ook een opmerking over gemaakt in het dossier. Daarmee is nog niet bevestigd dat deze ook daadwerkelijk is uitgereikt. PVP vraagt naar de motivatie voor het overgaan op depot. Enerzijds blijkt uit de stukken dat het een wens vanuit FACT is om ambulante begeleiding mogelijk te maken maar anderzijds lijkt het depot een stok achter de deur bij weigering van orale medicatie.  Verweerster licht toe dat aanvankelijk uitgegaan is van orale medicatie en slechts toepassing dwang wanneer dit niet ingenomen zou worden. Vanwege medicatieontrouw is ervoor gekozen toe te werken naar toediening via depot. Dan hoeft er maar een keer per maand een injectie gezet te worden en vervalt de orale medicatie. Het FACT is van mening dat er in de thuissituatie onvoldoende zicht en bereidheid is om medicatie in te nemen terwijl er veel risico is voor maatschappelijke teloorgang. Er is al een lange voorgeschiedenis waarin de medicatie heel moeizaam verliep hetgeen ook aanleiding was aanleiding voor het aanvragen van de zorgmachtiging. Verweerster wil de slagingskans verhogen middels depot zodat klaagster zo spoedig mogelijk met ontslag kan en de behandeling thuis optimaal voortgezet kan worden. Depot biedt veel meer kans op een langdurige stabiele situatie. Klaagster merkt op dat zij astmatische bronchitis heeft en die medicatie ook inneemt. Ze vindt zichzelf wel medicatietrouw.  

PVP vult aan dat klaagster veel last heeft van de medicatie, vooral van bewegingsdrang. Dit is ook zichtbaar tijdens de hoorzitting. Dit is verergerd na de ophoging van de dosering en het starten van het depot. Kan daar nog iets aan gedaan worden? Het is erg lastig voor klaagster om daarmee te participeren in de samenleving. Verweerster onderkent de klachten maar bij eerdere medicatie waren de bijwerkingen ernstiger dan nu. Aripiprazol is een middel dat forse bewegingsstoornissen kan veroorzaken. Toch is ervoor gekozen omdat dit middel de minste kans op bijwerkingen geeft en het meest passend is. Er is op dit moment slechts 1 keer een depot toegediend. Er kan ook gewenning in optreden aldus verweerster. Vroeger werd er weleens medicatie gegeven tegen deze bewegingsdrang maar die hadden hele nare bijwerkingen. Daarmee werd het middel soms erger de kwaal.  

De klachtencommissie vraagt naar de medicatie geschiedenis; klaagster heeft jarenlang redelijk adequaat gefunctioneerd. Ze woonde in een beschermde omgeving. Ook is klaagster eerder opgenomen geweest. Is er na ontslag toen ook depot verstrekt? Verweerster kan deze vraag niet beantwoorden. Klaagster vult aan dat ze depot heeft gehad tijdens een eerdere opname in Wolfheze maar dat ze de Risperdal slikte (dus oraal) in de periode dat ze bij het RIBW woonde. Ze is daar in 2017 al mee gestopt.

Verweerster bevestigt dat klaagster een periode stabiel is geweest. Het is misgegaan toen FACT uit beeld raakte omdat klaagster geen contact meer wilde. Klaagster is qua toestandsbeeld op dit moment in zeer goede doen aldus verweerster. Op een vraag van de klachtencommissie geeft klaagster aan dat ze blij is dat ze de volgende dag naar huis mag. Ze ziet dit als haar eigen verdienste en niet als effect van de medicatie. ‘Ik heb daar hard aan gewerkt. Het komt door mijn eigen visie en zelfvertrouwen’, aldus klaagster.

Met betrekking tot de bewegingsklachten geeft verweerster aan dat er al verbetering zichtbaar is bij klaagster maar is bereid naar een alternatief te zoeken als het toch niet acceptabel blijkt te zijn voor klaagster. Er is geen contra-indicatie voor een ander antipsychoticum. ‘Wat betreft het psychiatrisch beeld is klaagster goed opgeknapt dus daarin hebben we ook wat te verliezen als we nu zouden switchen’, aldus verweerster. Vandaag ontvangt klaagster voor de laatste keer tevens orale medicatie. Dit kan ook een positief effect sorteren op de bewegingsstoornis.  

Ten aanzien van het uitreiken van de kennisgevingsbrief merkt verweerster op dat zij niet zelf de brief heeft uitgereikt. Ze heeft dit nagevraagd bij het secretariaat van de geneesheer-directeur en ook de verpleging geeft aan dat het uitgereikt is. Staat ook in dossier vermeld. Brief is al uitgereikt voor het zorgafstemmingsgesprek op 10 september jl..

In de slotronde benoemt klaagster nogmaals dat ze somatisch ziek is, niet psychisch. Er zijn ook voedingsmiddelen waar ze allergisch voor is, zoals tomaten en aardbeien. PVP vult aan dat klaagster wel therapietrouw is geweest en pleit daarom voor de kans op orale medicatie in plaats van depot. Ook in de kliniek heeft klaagster laten zien dat ze die bereidheid wel heeft. Depot inzetten kan altijd nog als het niet goed werkt.

De voorzitter vraagt naar de motivatie van klaagster om vrijwillig antipsychotica in te nemen als klaagster van mening is dat ze alleen somatisch ziek is. PVP antwoordt dat klaagster wil voorkomen  dat ze onnodig lastig wordt gevallen en ter voorkoming van een opname. Klaagster zelf geeft aan de orale medicatie in te willen nemen om niet psychotisch te worden.

 

BEVINDINGEN VAN DE COMMISSIE

 

Ontvankelijkheid klachten en bevoegdheid commissie

De klacht inzake de dwangmedicatie en de klacht betreffende het niet uitreiken van de aanzeggingsbrief over het voorgenomen besluit om dwangmedicatie toe te dienen, zijn gebaseerd op artikel 8:9 Wvggz, de uitvoering van de zorgmachtiging. Artikel 8:9 Wvggz is genoemd als klachtgrond in artikel 10:3 letter f Wvggz.

Nu de klachten die ter beslissing aan de commissie voorliggen zijn gebaseerd op artikel 10:3 Wvggz zijn de klachten ontvankelijk en is de klachtencommissie bevoegd hiervan kennis te nemen.

 

Gronden en overwegingen

Klager heeft van de wettelijke bevoegdheid gebruik gemaakt om op grond van artikel 10:3 Wvggz klachten in te dienen met betrekking tot de beslissing van verweerder tot verplichte zorg. De klachtencommissie zal zich uitspreken over deze klachten en de beslissing van verweerders aan de wettelijke criteria toetsen.

 

De commissie zal eerst beoordelen of voldaan is aan de formele, procedurele vereisten.

Op grond van artikel 8:9 leden 1, 2 en 3 Wvggz neemt de zorgverantwoordelijke een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet nadat hij zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene, met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd en, voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur. De zorgverantwoordelijke dient de beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op schrift te stellen en van een schriftelijke motivering te voorzien. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat een afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.

 

Uit de Beslissing verlenen verplichte zorg (art. 8:9 Wvggz) van 28 augustus 2020 blijkt dat de zorgverantwoordelijke op [datum-niet ingevuld] betrokkene heeft onderzocht en op [datum-niet-ingevuld] de voorgenomen beslissing tot het verlenen van verplichte zorg met betrokkene heeft besproken.

 

Uit de verzamelrapportage die door verweerder aan de klachtencommissie is toegezonden blijkt niet dat hierover is gesproken met klaagster. Deze verzamelrapportage betreft namelijk de periode 10 -09- 2020 14:01 uur tot en met 01-10-2020 05:37 uur, terwijl de Beslissing verlenen verplichte zorg gedateerd is op 28 augustus 2020. De verzamelrapportage betreft dus een periode ruim na 28 augustus 2020, de datum waarop de Beslissing verlening verplichte zorg is genomen.

Echter, uit het toegezonden behandelplan, gedateerd op 7 augustus 2020, blijkt het voornemen om verplichte medicatie toe te passen. Dit is ook besproken met klaagster, zo blijkt uit dit behandelplan, en klaagster is het niet eens met verplichte zorg in de vorm van depot met medicatie. 

 

Uit de brief van de geneesheer-directeur “Informatie aan betrokkene, advocaat en vertegenwoordiger over het verlenen van verplichte zorg” (Product 23, gedateerd 28-8-2020) blijkt dat de geneesheer-directeur betrokkene, advocaat en betrokkene heeft geïnformeerd over het verlenen van verplichte zorg en hen tevens schriftelijk in kennis heeft gesteld van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon. Klaagster klaagt erover dat deze brief haar niet bereikt heeft. Er is echter geen twijfel over het bestaan van deze brief. Ook wordt hiervan melding gemaakt in het dossier dat meegezonden is met het verweerschrift. Gezien de conditie van klaagster zou het zeker mogelijk kunnen zijn de brief wel is uitgereikt maar dat zij het zich niet kan herinneren. De klachtencommissie heeft geen toegang tot het medisch dossier van klaagster (ondanks toestemming van klaagster voor inzake in het medisch dossier) en is derhalve afhankelijk van de door verweerder aangeleverde stukken. De genoemde brief van 28-8-2020  is opgenomen in het dossier wat door verweerder is toegezonden aan de klachtencommissie. De commissie ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de uitreiking van deze brief aan klaagster.

Hieruit blijkt naar het oordeel van de commissie dat voldaan is aan de vereisten van artikel 8:9 leden 1, 2 en 3 Wvggz.

 

De commissie zal nu de materiële vereisten beoordelen.
Op grond van artikel 2:1 Wvggz worden bij, onder meer, de uitvoering van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging, van de verplichte zorg de proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid beoordeeld.

 

Op grond van artikel 3:3 Wvggz kan, indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis, niet zijnde een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, leidt tot ernstig nadeel, als uiterste middel verplichte zorg worden verleend indien:

  1. er geen mogelijkheden zijn voor zorg op basis van vrijwilligheid;
  2. er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn;
  3. het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg evenredig is en
  4. redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.

 

De beoogde doelen van verplichte zorg staan in artikel 3:4 Wvggz. Op grond daarvan kan verplichte zorg worden verleend om:

  1. een crisissituatie af te wenden;
  2. ernstig nadeel af te wenden;
  3. de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren;
  4. de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat hij zijn autonomie zoveel mogelijk herwint, of
  5. het stabiliseren of herstellen van de fysieke gezondheid van betrokkene in het geval diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel daarvoor.

 

De commissie zal de klachten nu in chronologische volgorde beoordelen.

 

Klacht 1. Dwangmedicatie

 

Ernstig nadeel en causaal verband

Om verplichte zorg te kunnen verlenen moet er niet alleen sprake zijn van ernstig nadeel maar ook van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het aanzienlijk risico op ernstig nadeel voor klaagster of een ander. Klaagster is een 61 jarige vrouw bekend met een schizoaffectieve stoornis, een post-traumatische stressstoornis en trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Klaagster werd na enkele jaren ambulante behandeling weer opgenomen op 30-07-2020 in verband met psychotische ontregeling na eigenhandig stoppen van antipsychotica.

 

Tijdens de klinische opname is gestart met Haldol 2.5 mg welke is verhoogd naar 5 mg. Klaagster had veel last van bewegingsonrust. Hierop is de Haldol per 20-8-2020 omgezet naar Aripiprazol 5 mg (oraal). Hierdoor verminderde de bewegingsonrust. Klaagster weigerde verdere orale ophoging van deze medicatie en daarom is door verweerder op 28-8-2020 verplichte zorg gestart met het toedienen van medicatie Aripiprazol. Deze is stapsgewijs opgehoogd naar 20 mg waarbij klaagster óf 20 mg oraal neemt óf middels een injectie zoals voorgeschreven in Farmed. Klaagster heeft gekozen voor orale medicatie. In het zorgafstemmingsgesprek (ZAG) met FACT op 10-09-2020 is gesproken over ontslag naar huis waarbij wel grote zorgen over de medicatietrouw bestaan. Daarop is door verweerder besloten op 24-09-2020 te starten met Aripiprazol depot 1x per maand in het kader van de zorgmachtiging. Klaagster moet nog 2 weken Aripiprazol oraal innemen en op 8 oktober kan zij met ontslag naar huis en start de medicatie middels depot.

Klaagster heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat zij lichamelijk ziek is maar niet psychisch. Klaagster loopt ernstig risico op zelfverwaarlozing, toename psychose en agressie. Door het gebruik van het medicijn Aripiprazol was verbetering in functioneren van klaagster zichtbaar.

De commissie concludeert dat het causale verband hiermee is aangetoond

 

Mogelijkheden vrijwilligheid

De commissie oordeelt dat er geen mogelijkheid is om op basis van vrijwilligheid de medicatie te verstrekken. Klaagster heeft in de hoorzitting aangegeven dat zij vindt dat ze niet psychisch ziek is. De noodzaak ontbreekt voor haar om deze medicatie in te nemen. Daarnaast is klaagster na jaren van opname zelfstandig gaan wonen met ambulante begeleiding van FACT. Medio 2020 verslechterde de situatie van klaagster en was er sprake van toename van het psychotisch toestandsbeeld, zelfverwaarlozing en agressie. Klaagster was zelf gestopt met de medicatie. Hierop is klaagster opgenomen bij Pro Persona via een Crisismaatregel. Klaagster verzet zich tegen iedere vorm van zorg. De commissie concludeert dat er voldoende inspanningen zijn gepleegd om klaagster tot inname van antipsychotica te bewegen.

 

Subsidiariteit

Klaagster is verplicht opgenomen omdat haar situatie verslechterde nadat zij zelf is gestopt met het innemen van antipsychotica. Het alternatief, langdurige opname, is zwaarder dan het gekozen middel van gedwongen medicatie.

De commissie is van oordeel dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn.

 

Proportionaliteit

Het beoogde doel van de verplichte zorg blijkt uit de Beslissing verlenen verplichte zorg van 28-8-2020. (art. 8:9 Wvggz). Hierin staat dat het doel van verplichte medicatie is het afwenden van verbale agressie van klaagster, het stabiliseren van psychotisch toestandsbeeld van klaagster en het stabiliseren in rustiger vaarwater zodat klaagster met ontslag kan.

De commissie oordeelt dat aan de proportionaliteit is voldaan. 

 

Effectiviteit en doelmatigheid

De verplichte zorg moet naar verwachting effectief zijn en geschikt om het beoogde doel te bereiken.

Het doel, namelijk dat klaagster naar huis kan en ook in de thuissituatie stabiel blijft, zal als gevolg van het toedienen van de verplichte medicatie gerealiseerd kunnen worden. Klaagster klaagt over bewegingsonrust als bijwerking van het antipsychoticum Aripiprazol. Deze bewegingsdrang is ook zichtbaar tijdens de hoorzitting. Wanneer de bijwerkingen te ernstig worden dan kan ambulant gekeken worden naar een alternatief aldus verweerster.

 

De inschatting van verweerster is dat de verplichte medicatie effectief zal zijn, namelijk het stabiliseren van het toestandsbeeld van klaagster.

De commissie oordeelt dat het depot met verplichte medicatie geoorloofd is naar aanleiding van de, nu reeds bewezen ingezette verbetering. Mocht klaagster op termijn persisteren in de wens om geen depot te nemen en over te gaan op orale medicatie dan kan ambulant deze wens meegenomen worden, afhankelijk van het toestandsbeeld van klaagster.

 

Veiligheid

Psychofarmaca, zoals Aripiprazol, kunnen gepaard gaan met (ernstige) bijwerkingen. De effectiviteit van de medicatie en de bijwerkingen kunnen van persoon tot persoon verschillen. Daarom zal niet alleen bij de keuze van de medicatie aandacht moeten worden geschonken aan de veiligheid en mogelijke bijwerkingen, maar zal de effectiviteit en veiligheid continu en bij alle actoren een aandachtspunt moeten vormen.

Gelet op de soms ernstige bijwerkingen van medicatie is het van belang dat de mogelijk blijvende schade als gevolg van het (langdurige) gebruik van psychofarmaca wordt meegewogen bij de voorbereiding van verplichte zorg en de toetsing van de proportionaliteit en de effectiviteit. Ook geldt dat het bij de keuze voor verplichte zorg van groot belang is om rekening te houden met de ervaringen van betrokkene zelf met het gebruik van verschillende medicijnen en zijn eigen afwegingen over nut en nadeel van verschillende vormen van medicatie serieus te nemen.

 

Gezien de bijwerkingen die klaagster ondervindt bij het gebruik van Aripiprazol is het aan te bevelen  deze nauwkeurig te monitoren.

De commissie oordeelt dat dwangmedicatie in depotvorm terecht is voorgeschreven door verweerder. Het alternatief, langdurige opname, is een zwaarder middel. De commissie geeft wel twee kanttekeningen mee:

-Wanneer de bijwerkingen te ernstig worden voor klaagster dan kan ambulant (FACT) kijken naar een alternatief;

-Het depot is nu geoorloofd. Mocht klaagster op termijn persisteren in de wens om geen depot te nemen, dan de mogelijkheid over te gaan op orale medicatie bespreken en overwegen.

 

Bovenstaande overwegingen leiden ertoe dat de commissie deze klacht ongegrond zal verklaren.

 

Klacht 2. Het niet uitreiken van de kennisgeving verplichte zorg

 

Uit de Beslissing verlenen verplichte zorg (art. 8:9 Wvggz) van 28 augustus 2020 blijkt dat de zorgverantwoordelijke op [datum-niet ingevuld] betrokkene heeft onderzocht en op [datum-niet-ingevuld] de voorgenomen beslissing tot het verlenen van verplichte zorg met betrokkene heeft besproken.

 

Uit de verzamelrapportage die door verweerder aan de klachtencommissie is toegezonden blijkt niet dat hierover is gesproken met klaagster. Deze verzamelrapportage betreft namelijk de periode 10 -09- 2020 14:01 uur tot en met 01-10-2020 05:37 uur, terwijl de Beslissing verlenen verplichte zorg gedateerd is op 28 augustus 2020. De verzamelrapportage betreft dus een periode ruim na 28 augustus 2020, de datum waarop de Beslissing verlening verplichte zorg is genomen.

Echter, uit het toegezonden behandelplan, gedateerd op 7 augustus 2020, blijkt het voornemen om verplichte medicatie toe te passen. Dit is ook besproken met klaagster, zo blijkt uit dit behandelplan, en klaagster is het niet eens met verplichte zorg in de vorm van depot met medicatie. 

 

Uit de brief van de geneesheer-directeur “Informatie aan betrokkene, advocaat en vertegenwoordiger over het verlenen van verplichte zorg” (Product 23, gedateerd 28-8-2020) blijkt dat de geneesheer-directeur betrokkene, advocaat en betrokkene heeft geïnformeerd over het verlenen van verplichte zorg en hen tevens schriftelijk in kennis heeft gesteld van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon. Klaagster klaagt erover dat deze brief haar niet bereikt heeft. Er is echter geen twijfel over het bestaan van deze brief. Ook wordt hiervan melding gemaakt in het dossier dat meegezonden is met het verweerschrift. Gezien de conditie van klaagster zou het zeker mogelijk kunnen zijn de brief wel is uitgereikt maar dat zij het zich niet kan herinneren. De klachtencommissie heeft geen toegang tot het medisch dossier van klaagster (ondanks toestemming van klaagster voor inzake in het medisch dossier) en is derhalve afhankelijk van de door verweerder aangeleverde stukken. De genoemde brief van 28-8-2020  is opgenomen in het dossier wat door verweerder is toegezonden aan de klachtencommissie. De commissie ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de uitreiking van deze brief aan klaagster.

 

Bovenstaande overwegingen leiden ertoe dat de commissie deze klacht ongegrond zal verklaren.

 

Uitspraak

 

De klachtencommissie verklaart de klacht met betrekking tot dwangmedicatie ongegrond. 

De klachtencommissie verklaart de klacht met betrekking tot ‘het niet uitreiken van de schriftelijke kennisgeving verplichte zorg’ ongegrond.

 

De klachtencommissie verklaart:

  • Klacht 1. Ongegrond;
  • Klacht 2. Ongegrond.

 

Beroep

Tegen deze beslissing staat beroep open bij de rechtbank tot zes weken na bekendmaking.

 

Aldus besloten te [plaats], 12 oktober 2020

namens de Wvggz klachtencommissie,

i/o

 

[voorzitter]

Voorzitter Wvggz Klachtencommissie

Aantal bladzijden: 8